Hoogbegaafdheid en de behoefte aan verbinding
Vandaag stuitte ik op een column van Esther Vuijsters in de Telegraaf, geschreven in 2017. Het was een opiniestuk over speeldagen voor hoogbegaafde kinderen, waarbij Esther van mening was dat dit een absolute no-go was, vanwege het risico op sociale isolatie, het behandelen van een groep als ‘speciaal’ en het belang van het, in haar woorden, ‘minglen’ in de maatschappij. Ik was blij te lezen dat er verschillende, gedegen onderbouwde reacties op zijn gekomen, die de visie van Esther grotendeels neerzetten als precies dat: een visie of mening van één individu over een onderwerp waar zij helaas weinig achtergrondinformatie over leek te hebben opgezocht. Gelukkig is er de laatste jaren steeds meer aandacht voor hoogbegaafdheid.
Toch raakte het weer iets in mij, omdat dit soort gedachten nog altijd regelmatig rondgaan. Buiten het feit dat er vaak te makkelijk wordt gedacht over hoogbegaafdheid en de impact ervan op een kind of het gezinsleven, ligt de pijn juist ook bij de mate van onbegrip die hoogbegaafde kinderen of ouders van deze kinderen over zich heen krijgen. En dat terwijl een gevoel van verbinding juist zo belangrijk is voor deze doelgroep. Nadat ik langere tijd werk met hoogbegaafden begint me namelijk iets op te vallen. We spreken er vaak over dat het aanpassen aan een ander niveau, aan een andere denkwijze, aan andere verwachtingen hetgeen is dat deze kinderen zo lam kan leggen. Dat het té veel energie kost om zich steeds weer anders voor te doen. En hoewel ik hier volledig achter sta, denk ik dat er voor een deel van de kinderen nóg een heel belangrijke factor is die ertoe leidt dat kinderen uitvallen of ‘uit’ gaan. Een factor die juist in bovenstaande column volledig teniet wordt gedaan.
Ik heb het over de behoefte aan emotionele connectie, het gevoel dat je gezien wordt, erkend wordt voor wie je daadwerkelijk bent en het gevoel krijgt dat je belangrijk genoeg bent om überhaupt op te merken. Al van jongs af aan zie ik deze kinderen zoeken naar verbinding. Vele pogingen om contact met anderen aan te gaan. Zo begint het al met het observeren van de ander, het letterlijk zien van de ander. Het analyseren en verwerken welk type kind er voor hun neus staat, wat hun interesses zijn en hoe deze kinderen in de wereld staan. Vervolgens proberen ze hier op af te stemmen. En dat doen ze niet alleen bij andere kinderen. Ook bij volwassenen. Zij zien vaak wat er tussen de regels door gebeurt, kunnen haarfijn aanvoelen hoe de vork in de steel zit. Andersom is dit vaak niet het geval. En dat begint al heel vroeg.
Ik las het voorbeeld van een jongetje van 2 jaar dat op de kinderopvang de moeite nam om elk kindje gedag te zeggen als hij naar huis ging. Om vervolgens amper een reactie terug te krijgen. Of de peuter die een andere peuter tegenkomt buiten de kinderopvang en enthousiast gedag zegt, maar het andere kindje eigenlijk niet goed lijkt te weten wie hij is. Het kind waarvan de leerkracht steevast zegt dat het een fantastische dag had, maar die thuis vertelt dat ze vanbinnen dood gaat van school. De kleuter die aan het einde van de dag van elk kind precies kan vertellen welke kleding diegene aanhad, hoe het haar zat, hoe diegene zich voelde. De peuter die aan een ander kind vraagt of hij met speelgoed mag spelen, maar geen antwoord krijgt en daardoor niet weet of het wel of niet mag. Of die vraagt om een gele stift, maar een rode krijgt en niet begrijpt waarom dat kindje niet wil geven wat hij vroeg. Het kind wat ’s avonds nog ligt te piekeren over waarom andere kinderen vervelend tegen elkaar doen en hoe daarmee om te gaan als je met beiden bevriend bent.
Hoe zou het voelen als het lijkt alsof anderen je niet eens opmerken, als anderen niet weten wie je bent terwijl je ze wekelijks ziet, als volwassenen vertellen dat je dingen leuk vindt terwijl het niet echt zo is, als anderen geen antwoord geven als je een vraag stelt, als kinderen onaardig tegen elkaar doen en niemand dat raar lijkt te vinden of er last van lijkt te hebben. Het gaat hier om letterlijk gezien worden.
Vergelijk het eens met een werkomgeving, waarin je collega’s niet de moeite nemen om je goedemorgen te wensen, waarin je naam steevast wordt vergeten ook al zit je elke week met dezelfde collega’s om tafel, waarin je baas er heilig van overtuigd is dat je ontzettend enthousiast wordt van taken waar je niet gelukkig van wordt, waarin collega’s je vragen zo anders beantwoorden dat je je afvraagt of je per ongeluk een andere vraag hebt gesteld en waarin er een vijandige sfeer heerst die iedereen volledig normaal lijkt te vinden.
Als volwassenen zouden we dit al moeilijk vinden, maar wij hebben cognitief gezien nog wel de mogelijkheid om dit te relativeren of buiten onszelf te plaatsen. Kinderen betrekken dit echter van nature op zichzelf, zeker als ze nog jong zijn. Ze begrijpen niet wat ze verkeerd doen en denken dat het aan hen ligt. En deze, al bovenmatige gevoelige, kinderen zullen dit niet alleen meer voelen, ze lopen er ook veel vaker tegen aan. En dat heeft een flinke invloed op hun zelfbeeld.
En daarom zijn peercontacten dus juist wél heel erg nodig. Want juist die momenten leiden ertoe dat ze merken dat ze niet anders zijn, dat er naar ze geluisterd wordt, dat ze begrepen worden. En niet omdat deze kinderen beter zijn dan de andere kinderen die ze tegenkomen, maar vanwege het onderlinge begrip naar elkaar. Dat gevoel dat de ander snapt wat je bedoelt, dat je ziet dat anderen tegen dezelfde dingen aanlopen, het gevoel dat het wellicht toch niet aan jou ligt. Voor het zelfbeeld van deze kinderen is dit zo van belang. Want het gaat niet alleen om het aanpassen aan anderen op cognitief niveau, maar ook het aanpassen van wie je zelf bent, omdat je het gevoel krijgt dat dat nodig is.
Maar het zit hem niet alleen in kinderen onderling. Als we het nu even doortrekken naar het onderwijs en de maatschappij. Het nog niet volledige beeld dat helaas nog vaak bestaat rondom hoogbegaafdheid (want nu, zeven jaar later wordt nog regelmatig hetzelfde gedacht als in de tijd van deze column) en de verwachtingen die hiermee gepaard gaan. Meer dan eens leidt het begrip hoogbegaafdheid juist tot meer afstand en meer onbegrip. En dat terwijl de hoogbegaafde zelf zo verlangt naar meer diepzinnige en echte connecties. Het is bijna ironisch te noemen, ware het niet dat het zo schadelijk is voor het zelfbeeld van deze groep. En als we dan door meer bekendheid steeds meer beseffen hoe schadelijk dit is - we weten dat het voor de ontwikkeling van een gezonde identiteit en psychisch welzijn essentieel is om in ieder geval gezien te worden - waarom blijft het dan toch zo lastig om deze kinderen te erkennen? Waarom kunnen ze soms zelfs nog niet gezien worden als de betrokkenen bij een kind er bijna om smeken? Wat zeggen wij als volwassenen met een rolmodelfunctie als wij deze kinderen al op zo jonge leeftijd teruggeven dat wie zij zijn niet past binnen onze maatschappij? Dat wie zij zijn geen aandacht, tijd of ruimte verdient binnen ons onderwijs? Want hoewel de waarheid hierachter natuurlijk een stuk genuanceerder is, zal een kind toch geneigd zijn de schuld bij zichzelf te zoeken.
Bedenk eens wat dat doet met een kind wat juist zoveel behoefte heeft aan connectie. Wat al zo ontzettend kritisch denkt over zichzelf. Wat al op regelmatige basis van leeftijdgenoten het gevoel krijgt dat hij of zij anders is.
Ik blijf het bijzonder en opvallend vinden dat er hoogbegaafde kinderen zijn met verschillende moeilijkheden en uitdagingen, die op de juiste plek ineens bijna geen klachten meer hebben. Het is bijna magisch te noemen wat er kan gebeuren als je op een plek komt waar je wordt begrepen, gezien en gehoord. Waar je het gevoel van bestaansrecht hebt. Waar je positieve eigenschappen zomaar ineens de negatieve eigenschappen overstijgen. Het is wonderbaarlijk om te zien hoe het contact tussen hoogbegaafde kinderen volkomen anders kan zijn. En diezelfde verbinding ontstaat vaak ook met leerkrachten of hulpverleners die affiniteit hebben met deze doelgroep. Het contact met anderen die je zien en écht (willen) begrijpen is een verademing en in mijn ogen is dit iets waar iedereen recht op heeft.
Dus laten we alsjeblieft gaan zorgen dat deze zeer opmerkzame en gevoelige kinderen gaan voelen en ervaren dat er zeker wel een plek voor hen is. Dat de wereld op hen zit te wachten. Dat ook zij gezien worden en er passend aanbod wordt gecreëerd. Dat ze belangrijk genoeg zijn om je best voor te doen. En mocht je nou die bevlogen professional zijn die dit ook heel graag zou willen, maar loop je tegen grenzen en regeltjes aan? Ga dan in ieder geval het contact aan. Laat zien dat je er bent, dat je begrijpt dat het anders gaat bij ze, dat je bereid bent om te luisteren en moeite voor ze te doen, geef de erkenning die ze zo hard nodig hebben en zoek desnoods een plek waar ze zich echt begrepen kunnen voelen.
Want hoewel elk mens onderdeel uitmaakt van de maatschappij is lekker ‘minglen’ niet voor iedereen in elke omgeving weggelegd.
In de woorden van Brené Brown:
“Het tegenovergestelde van verbondenheid is, volgens haar onderzoek, erbij horen. Erbij horen wordt gezien als het inschatten wat er van je verwacht wordt en je daar aan aanpassen. Verbondenheid is bij jezelf horen; verbinden met je eigen verhaal en je eigen waarheid. Echte verbinding vraagt je niet te veranderen wie je bent, het vraagt je te zijn wie je bent.”